De verschillende disciplines van atletiek

Welke disciplines komen aan bod?

Werpnummers

Kogelstoten

Het de bedoeling om een zware ijzeren bal (de kogel) zo ver mogelijk weg te stoten. Je mag niet met de kogel gooien, dus je duwt de kogel weg vanuit je nek.  Dat gebeurt in een cirkel. De stootrichting wordt begrensd door een witte stootbalk.

De kogel heeft een verschillend gewicht naargelang de leeftijd.

Discuswerpen

De discus wordt geworpen vanuit een betonnen ring. Rond de ring staat een werpkooi van gaas, met een opening van enkele meters breed.

Het is de bedoeling om de discus na anderhalve draai in de discusring zo ver mogelijk weg te werpen: op de juiste manier, met kracht, techniek en een goede controle over het lichaam.

Speerwerpen

Bij het speerwerpen gebruik je een aanloopstrook om snelheid te ontwikkelen en om de speer zo ver mogelijk te werpen. Dat gebeurt bovenhands.

De speer moet in een vrij smalle sector landen. De punt van de speer moet het eerst de grond raken.

Hamerslingeren

Bij het hamerslingeren slinger je een ijzeren kogel zo ver mogelijk weg. Die kogel is bevestigd is aan een staalkabel met een handvat. De atleet draait minstens tweemaal met zijn kogel door de ring voordat hij hem lanceert.

Rond de ring staat een werpkooi van gaas, met een opening van enkele meters breed naar de werprichting.

Springnummers

Verspringen

Na een aanloop spring je zo ver mogelijk. Dat doe je door zo hard mogelijk aan te lopen en zo dicht mogelijk bij de lat af te zetten, en dan te landen in de zandbak.

Hoogspringen

Het de bedoeling dat je zo hoog mogelijk springt. Je springt over een lat die op een bepaalde hoogte tussen twee staanders ligt, en je valt op een dikke mat.

Je hebt drie pogingen om over de lat te springen. Als het je is gelukt, wordt de lat hoger gelegd en mag je nog een keer proberen over de lat te springen. Ook daar heb je weer drie pogingen.

De winnaar is de persoon die over de hoogst gelegde lat gesprongen is.

Hinkstapspringen

Na een aanloop en de afzet moet je eerst landen op dezelfde voet als waarmee je afgezet hebt (hinksprong).

Daarna maak je een stap, waarmee je juist op je andere voet terechtkomt.

Ten slotte maak je een sprong. De landing volgt in de zandbak.

De afstand van de eerste afzet tot de laatste landing bepaalt de uitslag.

Polsstokspringen

Polsstokspringen is met behulp van een flexibele stok zo hoog mogelijk over een dwarslat springen. De dwarslat heeft een lengte van 4,5 meter en is zo geplaatst dat ze bij aanraking naar beneden valt.

De atleet steekt de stok in een insteekbak onder de lat, waar ze niet kan wegschuiven. Door het plotselinge stoppen en de afzet van de atleet veert de stok met de springer omhoog. De atleet zwaait zijn benen over de lat en gooit de stok terug. Achter de lat ligt een dikke mat zodat hij zacht neerkomt.

Na drie opeenvolgende mislukte pogingen word je uitgesloten, op welke hoogte dan ook.

Loopnummers

Sprint 100 m, 200 m en 400 m

Sprinters moeten een zekere ‘explosiviteit’ hebben om vanuit stilstand in een startblok zo snel mogelijk op volle snelheid te komen. Die snelheid moeten ze de hele race weten vast te houden. De 100 meter is het meest aansprekende looponderdeel.

Horden 100 m (vrouwen), 110 m (mannen) en 400 m

De hordeloop is een combinatie van een loop- en een springonderdeel. De lopers komen tijdens hun sprint op regelmatige afstanden een horde (atletiekhekje) tegen.

Bij de mannen (110 m) is de hoogte van dat obstakel 106,7 cm. Bij de vrouwen is het, over 100 m, 84 cm hoog. Bij een wedstrijd over 400 m worden de hordes lager gezet.

Middenafstand: 800 m, 1000 m, 1500 m, 1 mijl en 3000 m

Dit noemen we ook wel halve fond. Middenafstandslopers combineren uithoudingsvermogen met een hoge snelheid, taaiheid en kracht. Omdat de atleten niet in een eigen baan lopen is de uitgangspositie in de eindfase van de wedstrijd van groot belang voor de overwinning.

Estafettes 4 x 100 m, 4 x 200 m, 4 x 400 m, 4 x 800 m en 4 x 1500 m (mannen)

De estafette (of aflossing) is het teamonderdeel binnen de atletiek.

Bij hun snelle race moeten de atleten op volle snelheid een estafettestokje kunnen doorgeven binnen een vastgesteld wisselvak. Een estafetteploeg op de baan bestaat uit vier personen.

3000 m, 5000 m, 10 000 m en 1 uur

Dit noemen we ook wel fond. Langeafstandlopers hebben vooral een bijzonder groot uithoudingsvermogen nodig, gecombineerd met een goede technische loopstijl en, om te winnen, een goede strategie.

Lenigheid, een goede mobiliteit van de gewrichten en een sterke core zijn ook van belang

Steeple: 2000 m (vrouwen) en 3000 m (mannen)

De steeple is een hindernisparcours, met houten balken en per ronde een waterbak. Naast uithoudingsvermogen is ook de coördinatie van de atleet van groot belang; en dat wordt tegen het einde van de wedstrijd nogal eens een probleem.